1 oktober 2025
Sjalom allemaal, goed jullie hier te zien. Shalom, good to see you here.
Het is ongebruikelijk om een derasja te beginnen met een gedicht. Het is nog ongebruikelijker om te beginnen van een gedicht van jezelf, al helemaal met Kol Nidrei.
Toch doe ik dat. Het is geen ‘lief’ gedicht, geen troostend gedicht, geen ladiela, het is rauw. Per slot van rekening is het ook een week vóór de tweede herdenking van 7 oktober 2023, van een oorlog die nu twee jaar duurt. Dus, houd je vast.
Hoe een pogrom de wereld veranderde
De wereld voelt zelfs thuis koud aan.
De schrik over de wereld is in mijn botten gaan zitten.
Ik ben een prinses op de erwt geworden,
in een nachtmerrie. Al het zachte, al het verende,
al het knusse, al het aangename, al het comfortabele,
al het troostende, elke omhulling, het neemt de
doornenkroon niet weg. Ze prikt niet in ons hoofd
en haar, het bloed loopt niet over ons gezicht,
niet langs onze oren, in onze hals, ze prikt in ons bestaan
en maakt er een bloederig knoedeltje van: vervuild,
bezoedeld, de kreukels en de vlekken blijven er
voor eeuwig in.
‘Kijk, IDIOOT, GOD VAN ONS, kijk!
——
Kijk….kijk! Om de Eeuwige zó aan te spreken, is ook niet gebruikelijk. Maar het gebeurt. Het lijkt bijna blasfemie, maar dat is het niet. Integendeel. Het ‘Kijk…Kijk’.. is bijna een variatie op het ‘Zochrenoe’ – ‘Gedenk ons!’, dat om de haverklap terugkomt in de gebeden en liederen van deze dag, Jom Kippoer. ‘Gedenk ons’, ‘Herinner je ons’. Het is alsof de Eeuwige te druk is met andere zaken en even uit zijn concentratie gehaald moet worden om zich te concentreren op ons. Het is alsof de Eeuwige een beetje zit te dutten, en wakker geschud moet worden. Hoezo anders: ‘Zochrenoe’, Gedenk ons?
„Idioot!” Dat zég je toch niet tegen de Eeuwige. Behalve misschien als je Benima heet. Alhoewel, ik ben niet de enige die af en toe tegen God uitvaart.… Er bestaat een prachtig middeleeuws joods gebed of gedicht, waarin God ter verantwoording wordt geroepen. Het komt erop neer: JIJ vraagt ons om naar onze tekortkomingen te kijken, maar zou Jij niet eens kijken naar waar JIJ bent tekortgeschoten? En dan volgt er een opsomming waar de Eeuwige had kunnen ingrijpen ten goede… en het niet deed.
Jom Kippoer gaat uit van de idee dat de Eeuwige weliswaar Alwetend is, maar desondanks wil dat we zoveel onderzoek doen naar onszelf – naar onze misstappen en tekortkomingen, onze motieven, verslavingen, gektes, onhebbelijkheden, onmogelijkheden – dat we straks, na de dood niet verstijven van schrik als we dat alles op een rijtje zien staan in Het Grote Boek van Verantwoording. Als we daar staan, na onze dood, in ons hiermaalse pyjamaatje, de tachrichien, onze niet veel voorstellende doodskleren die dan besmeurd zijn met aarde en vuil, als we daar staan hopen we dat de meeste van onze fouten zijn uitgewist door tefilla, gebed, tesjoewa, inkeer, en tsedaka, liefdadigheid. Die drie, tefilla, tesjoewa en tsedaka zijn het gummetje waarmee we de sporen van ons leven op de goddelijke bladzijden een beetje kunnen fatsoeneren.
Dat beeld, van een Groot Boek van Verantwoording, gaat ook uit van de idee van een Almachtige God. God kán ons, en zál ons, straffen voor wat WIJ misdeden. En het is dus een goed idee om vandaag met al onze boetedoeningen te redden wat er te redden valt.
De paradox is dat al die boetedoeningen – asjamnoe, al chet, maar ook het goedmaken met mensen van vlees en bloed – ook egocentrisch is. Op een bepaalde manier. We houden grote schoonmaak in ons spirituele en sociale en misschien ook economische bestaan. En net als met de Pesach-schoonmaak, ben je – als het goed is gegaan – daarna opgelucht en in je nopjes. Zó… dat is gedaan. En dat is ook het gevoel dat wij, althans ik, meestal hebben nadat Jom Kippoer ten einde is gekomen.
Die opluchting en vergenoegdheid zit dus gekoppeld aan het beeld van de Almachtige en Alwetende Eeuwige. Maar dat is niet het enige beeld van Elohenoe, onze God. Er is ook een diepgaande, lange joodse traditie die stelt dat de Eeuwige niet Almachtig is. En gezien vanuit dat perspectief doen we totaal iets anders met onze asjamnoe’s en al chet’s, en met al onze oprechte pogingen om de relaties met onze medemensen op te schonen door vergiffenis te vragen en vergiffenis te schenken. In die andere benadering is ‘tesjoewa’ het cruciale begrip, en dan niet in de vooral moderne invulling van ‘inkeer’, maar van ‘terugkeer’. Terugkeer naar wat? Naar het naleven van Gods leefregels, de mitswot. Iedere keer namelijk dat we de mitswot niet naleven, vermindert dat de macht, de kracht, de effectiviteit, het handelingsvermogen van Adonai. Stel je de Eeuwige voor als een Oneindige Ballon…. Elke keer dat je iets dat treife is, niet kosjer, in je mond steekt, prik je een piepklein gaatje in die Oneindige Ballon en loopt de Eeuwige een beetje leeg. Elke keer dat je boodschappen gaat doen op Sjabbat, weer een piepklein gaatje. Elke keer dat je roddelt over iemand, een piepklein gaatje en een beetje leegloop. Elke keer dat je je laat gaan in verslavingen, een piepklein gaatje. Elke keer dat je geen hulp biedt, terwijl je dat wel zou kunnen, een piepklein gaatje. Elke keer dat je een beracha achterwege laat, mini leegloop door een mini gaatje. En dan, uiteindelijk, als we allemaal de mitswot de mitswot laten, is de Goddelijke Almacht verworden tot een leeggelopen ballon.
En dan klagen we. Waarom doet de Eeuwige niks? Tja… omdat wij Gods macht hebben ondermijnd.
Omgekeerd is het dus ook zo: elke keer dat we Sjabbat houden, kosjer eten, de berachot zeggen, de joodse feesten vieren, de ander helpen, enzovoort, enzovoort, dragen we bij aan Gods macht, we voeden dan de Eeuwige met kracht en macht. Totdat wellicht Gods Almacht daadwerkelijk is ontstaan, en we de Masjieach (Messias) hebben gecreëerd.
In de Talmoed, in traktaat Sanhedrin 98a, wordt verteld over Rabbi Josjoe’a ben Levi. Hij ontmoette Elia, de profeet… en vroeg Elia: „Wanneer komt de Masjieach?” Elia antwoordde hem: „Ga het hem vragen.” „Waar is hij?” „In de poorten van de stad.” „Hoe herken ik hem?” „Hij zit bij de lepralijders. De anderen halen alle windsels in één keer van hun wonden en verbinden ze daarna weer allemaal, ook in één keer. Maar hij haalt één bandage van één wond af en verbindt die voordat hij aan de volgende wond begint, want hij denkt: ‘Misschien ben ik nodig, en als dat zo is, moet ik niet op me hoeven laten wachten.”
Rabbi Josjoe’a ging naar de Masjieach en zei: „Vrede zij met u, meester en leraar.
De Masjieach antwoordde: „Vrede zij met jou, zoon van Levi.”
„Wanneer gaat u komen, meester?” vroeg rabbi Josjoe’a. „Vandaag,” was het antwoord.
Rabbi Josjoe’a ging terug naar Elia, die vroeg: „Wat heeft hij je gezegd?”
„Hij heeft me tegen me gelogen,” zei rabbi Josjoe’a, want hij zei dat hij vandaag zou komen, maar hij is niet gekomen.”
Elia antwoordde hem: „Dit is wat hij jou heeft gezegd: ‘Vandaag – vooropgezet dat jullie luisteren naar de stem van God’.”
(psalm 95:7) (Kol Haneshama pg 989)
Ik geef jullie deze gedachten mee voor de komende uren, en voor de komende tijd: Wat zou tesjoe’a, terugkeer, voor jou kunnen inhouden het komende jaar?
Misschien kan ik dan over een tijdje zeggen: Kijk, Barmhartige, Onze God, Kijk, Zochrenoe, Gedenk ons, wij zijn enigszins geheeld doordat we de mitswot houden, en wellicht ben Jij ook enigszins geheeld doordat we de mitswot houden en Jou daardoor kracht en macht geven, zodat Jij je om ons kunt bekommeren zoals Jij al doet, en zoals Jij dat wilt.
Ik wens jullie een tsom kal, een gemakkelijke vasten.
